Communist Manifesto van Karl Marx uit 1848, vertaald naar het Nederlands

Bij onze zoektocht naar informatie kwamen we het communist Manifesto van Karl Marx tegen waarin hij beschrijft wat er volgens hem mis is met de wereld en hoe je het met communisme kunt oplossen.

Dit manifest word daardoor ook gezien als het startschot van de communistische bewegingen

Had je dit manifest altijd al eens wille lezen omdat je voor of tegenstander bent is dit je kans want hieronder kun je het volledige manifest vinden in het Nederlands.  Wij van Fivehunt proberen enkel informatie over te brengen zonder ons politiek te uiten

Inleiding tot het Communist Manifesto

Een spook waart door Europa – het spook van het communisme. Alle machten van het oude
Europa hebben zich tot een heilige drijfjacht tegen dit spook verbonden, de paus en de tsaar,
Metternich en Guizot, Franse radicalen en Duitse politiemannen.
Waar is de oppositiepartij, die niet door haar regerende tegenstanders als communistisch is
gedoodverfd, waar de oppositiepartij die niet de meer vooruitstrevende mannen van de
oppositie, zowel als haar reactionaire tegenstanders het brandmerkende verwijt van het
communisme voor de voeten heeft teruggeworpen?
Uit dit feit vloeien twee dingen voort.
Het communisme wordt reeds door alle Europese machten als een macht erkend.
Het is hoog tijd dat de communisten hun opvattingen, hun oogmerken, hun tendensen openlijk
voor de gehele wereld ontvouwen en tegenover het sprookje van het spook van het communisme
een manifest van de partij zelf plaatsen.
Voor dit doel zijn communisten van de meest verschillende nationaliteiten in Londen
bijeengekomen en hebben zij het volgende manifest ontworpen, dat in de Engelse, Franse,
Duitse, Italiaanse, Vlaamse en Deense taal wordt gepubliceerd.

I. Bourgeois en proletariërs

Communist Manifesto van Karl Marx uit 1848, vertaald naar het Nederlands

De geschiedenis van iedere maatschappij tot nu toe is de geschiedenis van de klassenstrijd.[1]
Vrije en slaaf, patriciër en plebejer, baron en lijfeigene, gildemeester en gezel, kortom
onderdrukkers en onderdrukten stonden in voortdurende tegenstelling tot elkaar, voerden een
onafgebroken, nu eens bedekte dan weer open strijd, een strijd die ieder keer eindigde met een
revolutionaire omvorming van de gehele maatschappij of met de gemeenschappelijke ondergang
van de strijdende klassen.
In de vroegere tijdperken van de geschiedenis vinden wij bijna overal een volledige verdeling
van de maatschappij in verschillende standen, een veelvoudige trap van maatschappelijke
rangen. In het oude Rome hebben wij patriciërs, ridders, plebejers, slaven; in de middeleeuwen
leenheren, vazallen, gildemeesters, gezellen, lijfeigenen en bovendien in bijna ieder van deze
klassen nog bijzondere rangschikkingen.
De uit de ondergang van de feodale maatschappij voortgekomen moderne burgerlijke
maatschappij heeft de klassentegenstellingen niet opgeheven. Zij heeft slechts nieuwe klassen,
nieuwe voorwaarden van onderdrukking, nieuwe vormen van strijd in de plaats van de oude
gesteld.
Ons tijdvak, het tijdvak van de bourgeoisie, kenmerkt zich evenwel hierdoor dat het de
klassentegenstellingen vereenvoudigd heeft. De gehele maatschappij splitst zich meer en meer
in twee grote vijandelijke kampen, in twee grote lijnrecht tegenover elkaar staande klassen:
bourgeoisie en proletariaat.
Uit de lijfeigenen van de middeleeuwen zijn de poorters van de eerste steden voortgekomen; uit
deze poorterschap hebben zich de eerste elementen van de bourgeoisie ontwikkeld.
De ontdekking van Amerika, de omzeiling van Afrika, schiepen voor de opkomende bourgeoisie
een nieuw terrein. De Oost-Indische en Chinese markt, de kolonisatie van Amerika, de
ruilhandel met de koloniën, de vermeerdering van de ruilmiddelen en van de goederen in het
algemeen, gaven aan de handel, aan de scheepvaart, aan de industrie een ongekende vlucht en
daarmee aan het revolutionaire element in de vervallende feodale maatschappij een snelle
ontwikkeling
Het tot hier toe heersende feodale of gildebedrijf van de industrie was niet toereikend meer voor
de met nieuwe markten aangroeiende behoefte. De manufactuur trad in zijn plaats. De
gildemeesters werden verdrongen door de industriële middenstand; de verdeling van de arbeid
tussen de verschillende corporaties verdween voor de verdeling van de arbeid in de afzonderlijke
werkplaats zelf.
Maar steeds groeiden de markten aan, steeds steeg de behoefte. Ook de manufactuur was niet
meer toereikend.
Daar revolutioneerden de stoom en de machinerieën de industriële productie. In de plaats van
de manufactuur kwam de moderne grootindustrie, in de plaats van de industriële middenstand
kwamen de industriële miljonairs, de chefs van gehele industriële legers, de moderne bourgeois.
De grootindustrie heeft de wereldmarkt gesticht, die de ontdekking van Amerika had
voorbereid. De wereldmarkt heeft aan de handel, de scheepvaart, aan de verkeersmiddelen te
land een onmetelijke ontwikkeling gegeven. Deze heeft op haar beurt op de uitbreiding van de
industrie ingewerkt, en in dezelfde mate, waarin industrie, handel, scheepvaart, spoorwegen
zich uitbreidden, in dezelfde mate ontwikkelde zich de bourgeoisie, vermeerderde zij haar
kapitalen, drong zij al de uit de middeleeuwen overgeleverde klassen op de achtergrond.
We zien dus hoe de moderne bourgeoisie zelf het product is van een lange ontwikkelingsgang,
van een reeks van veranderingen in de productiewijze en in de wijze van verkeer.
Ieder van deze trappen van ontwikkeling van de bourgeoisie werd begeleid door een daarmee
overeenkomende politieke stap voorwaarts. Onderdrukte stand onder de heerschappij van de
feodale heren, gewapend en zichzelf besturend verbond in de Commune[2], hier onafhankelijke
republikeinse stad, daar belastingplichtige derde stand van de monarchie, dan in de tijd van de
manufactuur tegenwicht tegen de adel in de constitutionele of in de absolute monarchie,
voornaamste fundament van de monarchieën in het algemeen, bevocht zij voor zich eindelijk,
sinds de vestiging van de grootindustrie en van de wereldmarkt, in de moderne staat met
volksvertegenwoordiging de politieke alleenheerschappij. De moderne staatsmacht is slechts
een comité dat de gemeenschappelijke zaken van de gehele burgerklasse beheert.
De bourgeoisie heeft in de geschiedenis een hoogst revolutionaire rol gespeeld.
De bourgeoisie heeft, waar zij tot de heerschappij is gekomen, alle feodale, aartsvaderlijke,
idyllische verhoudingen vernield. Zij heeft de bontgeschakeerde feodale banden, die de mens
aan de van nature boven hem geplaatste verbonden, onbarmhartig verscheurd en geen andere
band tussen mens en mens overgelaten dan het naakte eigenbelang, dan de gevoelloze ‘contante
betaling’. Zij heeft de heilige siddering van de vrome dweperij, van de ridderlijke geestdrift, van
de kleinburgerlijke weemoed in het ijskoude water van egoïstische berekening verdronken. Zij
heeft de persoonlijke waardigheid in de ruilwaarde opgelost en in de plaats van de talloze
verleende en verworven vrijheden als enige vrijheid de gewetenloze handelsvrijheid gesteld. Zij
heeft, met één woord, in de plaats van de met godsdienstige en staatkundige zinsbegoocheling
omhulde uitbuiting de openlijke, schaamteloze, directe, dorre uitbuiting gesteld.
De bourgeoisie heeft alle tot nu toe eerwaardige en met vroom ontzag beschouwde ambten van
hun heilige schijn ontdaan. Zij heeft de geneesheer, de jurist, de priester, de dichter, de man van
de wetenschap in haar betaalde loonarbeiders veranderd. De bourgeoisie heeft van de
familieverhouding haar roerend sentimentele sluier afgerukt en haar tot een zuivere
geldverhouding teruggebracht.
De bourgeoisie heeft onthuld hoe de brutale krachtuiting, die de reactie zozeer in de
middeleeuwen bewondert, haar passende aanvulling vond in de traagste dagdieverij. Ze heeft als
eerste bewezen wat de werkkracht van de mensen tot stand brengen kan. Zij heeft nog heel
andere wonderwerken voltooid dan Egyptische piramides, Romeinse waterleidingen en gotische
kathedralen, zij heeft nog heel andere tochten volbracht dan volksverhuizingen en kruistochten.
De bourgeoisie kan niet bestaan zonder de productiemiddelen, dus de productieverhoudingen,
dus de gezamenlijke maatschappelijke verhoudingen voortdurend te revolutioneren.
Onveranderde instandhouding van de oude productiewijze was daarentegen de eerste
bestaansvoorwaarde van alle vroegere industriële klassen. De voortdurende omwenteling van de
productie, de onafgebroken schok aan alle maatschappelijke toestanden, de eeuwige
onzekerheid en beweging onderscheidt de bourgeoisperiode van alle andere. Alle vaste,
ingeroeste verhoudingen met hun gevolg van eerwaardige voorstellingen en zienswijzen worden
opgelost, alle nieuwgevormde verouderen, voordat zij zich kunnen verstenen. Al het feodale en
al het vaststaande verdampt, al het heilige wordt ontwijd, en de mensen zijn eindelijk
gedwongen hun plaats in het leven, hun wederzijdse betrekkingen met nuchtere ogen te aanzien.
De behoefte aan een steeds uitgebreider afzet van haar producten jaagt de bourgeoisie over de
hele aardbol. Overal moet zij zich innestelen, overal haar huis bouwen, overal verbintenissen
aanknopen.
De bourgeoisie heeft door haar exploitatie van de wereldmarkt de productie en consumptie van
alle landen kosmopolitisch gemaakt. Zij heeft tot groot verdriet van de reactionairen aan de
industrie de nationale bodem onder de voeten weggetrokken. De eeuwenoude nationale
industrieën zijn vernietigd en worden nog dagelijks vernietigd. Zij worden verdrongen door
nieuwe industrieën, waarvan de invoering tot een levenskwestie voor alle beschaafde volkeren
wordt, door industrieën, die niet meer inheemse grondstoffen, maar grondstoffen uit de verste
streken van de aarde verwerken en waarvan de fabricaten niet alleen in het land zelf, maar in
alle werelddelen tegelijk worden verbruikt. In de plaats van de oude, door producten van het
eigen land bevredigde behoeften komen nieuwe, die de producten van de verste landen tot hun
bevrediging vereisen. In de plaats van de oude lokale en nationale zelfgenoegzaamheid en
afgeslotenheid komt er een veelzijdig verkeer, een veelzijdige afhankelijkheid van de volkeren
onderling. De geestelijke voortbrengselen van de afzonderlijke naties worden gemeengoed. De
nationale eenzijdigheid en beperktheid wordt meer en meer onmogelijk, en uit de vele nationale
en lokale literaturen vormt zich een wereldliteratuur.
De bourgeoisie rukt door de snelle verbetering van alle productiemiddelen, door het onnodig
gemakkelijker verkeer alle, ook de meest barbaarse volken in de kring van de beschaving.
De goedkope prijzen van haar waren zijn de zware artillerie, waarmee zij alle Chinese muren
tegen de grond schiet, waarmee zij de hardnekkigste vreemdelingenhaat van de barbaren tot
overgave dwingt. Zij dwingt alle naties zich de productiewijze van de bourgeoisie eigen te
maken, wanneer zij niet te gronde willen gaan; zij dwingt hen de zogenaamde beschaving bij
zich in te voeren, d.w.z. bourgeois te worden. Met één woord, zij schept zich een wereld naar
haar eigen beeld.
De bourgeoisie heeft het land aan de heerschappij van de stad onderworpen. Zij heeft enorme
steden geschapen, zij heeft het aantal van de stedelijke tegenover de landelijke bevolking in hoge
graad vermeerderd en aldus een belangrijk deel van de bevolking aan de afstomping van het
landleven ontrukt. Net zoals het land van de stad heeft zij de barbaarse en halfbarbaarse landen
van de beschaafde, de boerenvolken van de bourgeoisvolken, het Oosten van het Westen
afhankelijk gemaakt.
De bourgeoisie heft meer en meer de versnippering van de productiemiddelen, van het bezit en
van de bevolking op. Zij heeft de bevolking op plaatsen opeengehoopt, de productiemiddelen
gecentraliseerd en het eigendom in weinige handen geconcentreerd. Het noodzakelijk gevolg
hiervan was de staatkundige centralisatie. Onafhankelijke, slechts gefedereerde provincies met
verschillende belangen, wetten, regeringen en tollen werden samengedrongen in één natie, één
regering, één wet, één nationaal klassenbelang, één douanegrens.
De bourgeoisie heeft in haar nauwelijks honderdjarige klassenheerschappij massaler en
kolossaler productiekrachten geschapen dan alle verdwenen geslachten samen. Onderwerping
van de natuurkrachten, machinerie, aanwending van de scheikunde op nijverheid en landbouw,
stoomvaart, spoorwegen, elektrische telegrafie, ontginning van gehele werelddelen, het
bevaarbaar maken van de rivieren, gehele uit de grond gestampte bevolkingen — welke vroegere
eeuw vermoedde dat zulke productiekrachten in de schoot van de maatschappelijke arbeid
sluimerden?
We hebben dus gezien: De productie- en verkeersmiddelen, op welker grondslag de bourgeoisie
zich ontwikkelde, werden in de feodale maatschappij geschapen. Op een zekere trap van de
ontwikkeling van deze productie- en verkeersmiddelen stemden de verhoudingen, waarin de
feodale maatschappij produceerde en ruilde, de feodale organisatie van landbouw en
manufactuur, met één woord de feodale eigendomsverhoudingen, niet meer overeen met de
reeds ontwikkelde productiekrachten. Zij hielden de productie tegen, in plaats van ze te
bevorderen. Zij veranderden in even zo vele boeien. Zij moesten verscheurd worden, zij werden
verscheurd.
In hun plaats trad de vrije concurrentie met de haar passende maatschappelijke en staatkundige
inrichting, met de economische en politieke heerschappij van de burgerlijke klasse.
Onder onze ogen vindt een vergelijkbare ontwikkeling plaats. De burgerlijke productie- en
verkeersverhoudingen, de burgerlijke eigendomsverhoudingen, de moderne burgerlijke
maatschappij, die zulke geweldige productie- en verkeersmiddelen te voorschijn getoverd heeft,
gelijkt op de heksenmeester die de onderaardse machten niet meer beheersen kan die hij zelf
opriep. Sinds tientallen jaren is de geschiedenis van nijverheid en handel slechts de geschiedenis
van de opstand van de moderne productiekrachten tegen de moderne productieverhoudingen,
tegen de eigendomsverhoudingen, die de levensvoorwaarden zijn van de bourgeoisie en van
haar heerschappij. Het is voldoende de handelscrisissen te noemen, die met hun periodieke
terugkeer telkens dreigender het bestaan van de gehele burgerlijke maatschappij in gevaar
brengen. In de handelscrisissen wordt een groot gedeelte niet alleen van de voortgebrachte
producten, maar van de reeds geschapen productiekrachten geregeld vernietigd. In de crisissen
breekt een maatschappelijke epidemie uit, die voor alle vroegere periodes iets onzinnigs zou
hebben geleken — de epidemie van de overproductie. De maatschappij vindt zich plotseling
teruggezet in een toestand van ogenblikkelijke barbaarsheid; een hongersnood, een algemene
verdelgingsoorlog schijnen haar alle levensmiddelen te hebben afgesneden: de industrie, de
handel schijnen vernietigd, en waarom? Omdat zij te veel beschaving, te veel levensmiddelen, te
veel industrie, te veel handel bezit. De productiekrachten, die haar ter beschikking staan, dienen
niet meer tot bevordering van de burgerlijke eigendomsverhoudingen; integendeel, zij zijn te
geweldig geworden voor deze verhoudingen, zij worden belemmerd en zodra zij deze
belemmering overwinnen, brengen zij de gehele burgerlijke maatschappij in wanorde, brengen
zij het bestaan van het burgerlijk eigendom in gevaar. De burgerlijke verhoudingen zijn te eng
geworden, om de door hen voortgebrachte rijkdom te omvatten. Waardoor overwint de
bourgeoisie de crisissen? Aan de ene kant door de gedwongen vernietiging van een massa
productiekrachten; aan de andere kant door de verovering van nieuwe markten, en de nog
grondiger exploitatie van oude markten. Waardoor dus? Doordat zij alzijdiger en geweldiger
crisissen voorbereidt en de middelen om de crisissen te voorkomen, vermindert.
De wapens waarmee de bourgeoisie de feodaliteit neer heeft geslagen, keren zich nu tegen de
bourgeoisie zelf.
Maar de bourgeoisie heeft niet alleen de wapens gesmeed die haar de dood brengen; zij heeft
ook de mannen geteeld die deze wapens zullen hanteren — de moderne arbeiders, de
proletariërs.
In dezelfde mate waarin de bourgeoisie, d.i. het kapitaal, zich ontwikkelt, in dezelfde mate
ontwikkelt zich het proletariaat, de klasse van de moderne arbeiders, die slechts zo lang leven als
zij werk vinden, en die slechts zo lang werk vinden, als hun werk het kapitaal vermeerdert. Deze
arbeiders, die zich stuksgewijs moeten verkopen, zijn een waar, als ieder handelsartikel, en
daardoor in dezelfde mate aan alle wisselvalligheden van de concurrentie, aan alle
schommelingen van de markt blootgesteld.
De arbeid van de proletariërs heeft door de uitbreiding van de machinerie en de
arbeidsverdeling elk zelfstandig karakter, en daarmee alle aantrekkelijkheid voor de arbeiders
verloren. Hij wordt niets dan een aanhangsel van de machine, van wie slechts de eenvoudigste,
eentonigste, gemakkelijkst te leren handgrepen verlangd worden. De kosten die de arbeider
veroorzaakt, beperken zich dus bijna tot de levensmiddelen die hij tot zijn onderhoud en tot
voortplanting van zijn ras nodig heeft. De prijs van een waar, dus ook van de arbeid, is evenwel
gelijk aan haar productiekosten. In dezelfde mate waarmee het weerzinwekkende van de arbeid
toeneemt, neemt dus het loon af. Meer nog, in dezelfde mate waarin machinerie en
arbeidsverdeling toenemen, in dezelfde mate neemt ook de massa van de arbeid toe, hetzij door
vermeerdering van de arbeidsuren, hetzij door vermeerdering van de in een gegeven tijd vereiste
arbeid, versnelde loop van de machines, enz.
De moderne industrie heeft de kleine werkplaats van de patriarchale meester veranderd in de
grote fabriek van de industriële kapitalist. Massa’s arbeiders, in de fabriek samengepakt, worden
als soldaten georganiseerd. Zij worden als gemeensoldaten van de industrie onder het opzicht
van een volledige hiërarchie van onderofficieren en officieren gesteld. Zij zijn niet slechts
knechten van de bourgeoisklasse, van de bourgeoisstaat, zij worden iedere dag en ieder uur
geknecht door de machine, door de opzichter, en voor alles door de enkele afzonderlijke
fabricerende bourgeois zelf. Deze dwingelandij is des te kleingeestiger, hatelijker,
verbitterender, hoe openlijker zij het winst maken als haar doel proclameert. Hoe minder
vaardigheid en kracht de handenarbeid vordert, dat wil zeggen hoe meer de moderne industrie
zich ontwikkelt, des te meer wordt de arbeid van mannen door die van vrouwen verdrongen.
Onderscheid van geslacht en leeftijd geldt maatschappelijk niet meer voor de arbeidersklasse. Er
bestaan nog slechts arbeidsinstrumenten, die naar gelang van leeftijd en geslacht verschillende
kosten met zich meebrengen.
Is de uitbuiting van de arbeider door de fabrikant zo ver afgelopen, dat hij zijn arbeidsloon in
klinkende munt uitbetaald ontvangt, dan vallen de andere delen van de bourgeoisie op hem aan,
de huiseigenaar, de winkelier, de pandjeshuisman, enz.
De tot nu toe bestaande kleine middenstand, de kleine industriëlen, kooplieden en renteniers,
de handwerklieden en boeren, al deze klassen dalen af in het proletariaat, gedeeltelijk doordat
hun klein kapitaal niet voldoende is voor het drijven van grootindustrie en ondergaat in de
concurrentie met de grotere kapitalisten, gedeeltelijk doordat hun vaardigheid door nieuwe
productiewijzen waardeloos wordt. Zo wordt het proletariaat uit alle klassen van de bevolking
gerekruteerd.
Het proletariaat maakt verschillende tijdperken van ontwikkeling door. Zijn strijd tegen de
bourgeoisie begint met zijn bestaan.
Aanvankelijk strijden de afzonderlijke arbeiders, daarna de arbeiders van een fabriek, dan de
arbeiders van een tak van bedrijf op één plaats tegen de enkele bourgeois die hen onmiddellijk
uitbuit. Zij richten hun aanvallen niet alleen tegen de burgerlijke productieverhoudingen, zij
richten ze tegen de voortbrengingswerktuigen zelf; zij vernielen de vreemde concurrerende
waren, zij slaan de machines stuk, zij steken de fabrieken in brand, zij proberen de verdwenen
plaats van de middeleeuwse arbeider weer voor zich te veroveren.
Op deze trap van ontwikkeling vormen de arbeiders een over het gehele land verstrooide en door
de concurrentie verbrokkelde massa. Een in massa aan elkaar vasthouden van de arbeiders is
nog niet het gevolg van hun eigen vereniging, maar het gevolg van de vereniging van de
bourgeoisie, die, om haar eigen politieke doeleinden te bereiken, het gehele proletariaat in
beweging moet brengen en het voorlopig ook nog kan. Op deze ontwikkelingstrap bestrijden de
proletariërs dus niet hun vijanden, maar de vijanden van hun vijanden, de overblijfsels van de
absolute monarchie, de grondeigenaars, de niet-industriële bourgeois, de kleinburgers. De
gehele historische beweging is aldus in de handen van de bourgeoisie geconcentreerd; iedere
overwinning die zo bevochten wordt, is een overwinning van de bourgeoisie.
Maar met de ontwikkeling van de industrie vermeerdert niet alleen het proletariaat; het wordt in
grotere massa’s samengedrongen, zijn kracht groeit aan en het voelt haar meer. De belangen, de
levenstoestanden binnen het proletariaat vereffenen zich steeds meer, aangezien de machine
meer en meer het onderscheid van de arbeid uitwist en het loon bijna overal tot een even laag
niveau neerdrukt. De toenemende concurrentie van de bourgeois onder elkaar en de daaruit
voortkomende handelscrisissen maken het loon van de arbeiders steeds meer schommelend; de
steeds sneller zich ontwikkelende, onophoudelijke verbetering van de machinerie maakt hun
gehele levenstoestand steeds onzekerder; steeds meer nemen de botsingen tussen de
afzonderlijke arbeider en de afzonderlijke bourgeois het karakter van botsingen van twee
klassen aan. De arbeiders beginnen coalities tegen de bourgeoisie te vormen; zij komen bijeen
tot verdediging van hun arbeidsloon. Zij stichten zelf duurzame associaties om zich voor de
telkens voorkomende opstanden van proviand te voorzien. Hier en daar breekt de strijd in
oproer los.
Van tijd tot tijd zegevieren de arbeiders, maar slechts voorbijgaand. Het eigenlijk resultaat van
hun gevechten is niet het directe succes, maar de altijd verder om zich grijpende vereniging van
de arbeiders. Zij wordt bevorderd door de toenemende verkeersmiddelen, die door de
grootindustrie worden voortgebracht en die de arbeiders van de verschillende streken met
elkaar in verbinding brengt. Maar verbinding is alleen nog maar nodig om de vele lokale
worstelingen, die overal hetzelfde karakter vertonen, tot een nationale, tot een klassenstrijd te
centraliseren. Iedere klassenstrijd is echter een politieke strijd. En de vereniging waarvoor de
burgers van de middeleeuwen met hun buurtwegen eeuwen nodig hadden, brengen de moderne
proletariërs met de spoorwegen in weinige jaren tot stand.
Deze organisatie van de proletariërs tot klasse, en daardoor tot politiek geheel, wordt ieder
ogenblik weer verbroken door de concurrentie onder de arbeiders zelf. Maar zij herleeft telkens
weer, sterker, vaster, machtiger. Ze dwingt de erkenning van afzonderlijke arbeidersbelangen af
in de vorm van wetten, doordat ze gebruik maakt van interne breuken in de bourgeoisie.
Bijvoorbeeld de 10-urenwet in Engeland.
In het algemeen bevorderen de botsingen in de oude maatschappij op vele manieren de
ontwikkelingsgang van het proletariaat. De bourgeoisie bevindt zich in voortdurende strijd: in
het begin tegen de aristocratie, later tegen die delen van de bourgeoisie zelf, wier belangen in
tegenspraak komen met de vooruitgang van de industrie; steeds tegen de bourgeoisie van alle
vreemde landen. In al deze gevechten ziet zij zich genoodzaakt een beroep te doen op het
proletariaat, zijn hulp te vragen en het aldus in de politieke beweging te trekken. Zij zelf
verschaft dus aan het proletariaat haar eigen vormingselementen, d.w.z. wapens tegen haarzelf.
Verder worden, zoals wij gezien hebben, door de vooruitgang van de industrie hele delen van de
heersende klasse in het proletariaat geworpen of tenminste in hun levensvoorwaarden bedreigd.
Ook zij brengen het proletariaat een massa vormingselementen aan.
In tijden ten slotte waarin de klassenstrijd zijn beslissing nadert, neemt het ontbindingsproces
binnen de heersende klasse, binnen de gehele oude maatschappij, een zo heftig, zo schril
karakter aan dat een klein deel van de heersende klasse zich van haar losmaakt en zich bij de
revolutionaire klasse aansluit, de klasse, die de toekomst in haar handen draagt. Evenals dus
vroeger een deel van de adel tot de bourgeoisie overging, zo gaat nu een deel van de bourgeoisie
tot het proletariaat over, en voornamelijk een deel van de burgerlijke ideologen die zich tot het
theoretische begrip van de hele historische beweging hebben opgewerkt.
Van alle klassen die vandaag tegenover de bourgeoisie staan, is alleen het proletariaat een
werkelijk revolutionaire klasse. De overige klassen verkommeren en gaan onder aan de
grootindustrie, het proletariaat is haar eigen product.
De middenstand, de kleine industrie, de kleine koopman, de handwerksman, de boer, zij allen
bestrijden de bourgeoisie, om hun bestaan als middenstand voor de ondergang te bewaren. Zij
zijn dus niet revolutionair, maar conservatief. Meer nog, zij zijn reactionair, zij proberen het rad
van de geschiedenis terug te draaien. Zijn zij revolutionair, dan zijn zij het met het oog op de
ondergang in het proletariaat die hen wacht, dan verdedigen zij niet hun tegenwoordige, maar
hun toekomstige belangen, dan verlaten zij hun eigen standpunt, om zich te stellen op dat van
het proletariaat.
Het lompenproletariaat, deze lijdelijke verrotting van de onderste lagen van de oude
maatschappij, wordt door een proletarische revolutie hier en daar in de beweging geslingerd;
maar het zal volgens zijn hele levenswijze eerder bereid zijn zich voor reactionaire kuiperijen te
laten omkopen.
De levensvoorwaarden van de oude maatschappij zijn reeds vernietigd in de levensvoorwaarden
van het proletariaat. De proletariër is zonder eigendom; zijn verhouding tot vrouw en kinderen
heeft niets meer gemeen met de burgerlijke familieverhouding; de moderne industriële arbeid,
de moderne dienstbaarheid onder het kapitaal, dezelfde in Engeland als in Frankrijk, in
Amerika als in Duitsland, heeft hem van elk nationaal karakter ontdaan. De wetten, de moraal,
de godsdienst zijn voor hem even zo vele burgerlijke vooroordelen, achter welke zich even zo
vele burgerlijke belangen verschuilen.
Alle vroegere klassen die de heerschappij veroverden, probeerden hun reeds verworven plaats te
verzekeren door de hele maatschappij aan de bestaansvoorwaarden van hun bedrijf te
onderwerpen. De proletariërs kunnen de maatschappelijke productiekrachten slechts veroveren
door hun eigen tot nu toe bestaande wijze van toe-eigening, en daarmee de gehele tot nu toe
bestaande wijze van toe-eigening af te schaffen. De proletariërs hebben niets van het hunne te
verzekeren, zij hebben alle tot nu toe bestaande privaatzekerheden en privaatverzekeringen te
vernietigen.
Alle bewegingen tot nu toe waren bewegingen van minderheden of in het belang van
minderheden. De proletarische beweging is de zelfstandige beweging van de ontzaglijke
meerderheid in het belang van de ontzaglijke meerderheid. Het proletariaat, de onderste laag
van de tegenwoordige maatschappij, kan zich niet oprichten, niet verheffen, zonder dat de hele
bovenbouw van de lagen die de officiële maatschappij vormen, in de lucht springt.
Hoewel niet naar inhoud, is de strijd van het proletariaat tegen de bourgeoisie wat de vorm
betreft voorlopig een nationale strijd. Het proletariaat van elk land moet het natuurlijk eerst met
zijn eigen bourgeoisie klaar spelen.
Toen wij de algemeenste ontwikkelingsfasen van het proletariaat schetsten, volgden we de min
of meer verborgen burgeroorlog binnen de bestaande maatschappij tot op dat punt waarop hij in
een open revolutie uitbreekt, en, door de gewelddadige omverwerping van de bourgeoisie, het
proletariaat zijn eigen heerschappij vestigt.
Elke maatschappij tot nu toe berustte, zoals we gezien hebben, op de tegenstelling van
onderdrukkende en onderdrukte klassen. Om evenwel een klasse te kunnen onderdrukken,
moeten haar levensvoorwaarden verzekerd zijn, waarbinnen zij tenminste haar slaafse bestaan
kan rekken. De lijfeigene heeft zich tot lid van de commune opgewerkt in de lijfeigenschap,
evenals de kleinburger tot bourgeois onder het juk van het feodale absolutisme. De moderne
arbeider daarentegen, in plaats van zich met de vooruitgang van de industrie te verheffen, zinkt
steeds dieper onder de levensvoorwaarden van zijn eigen klasse. De arbeider wordt tot pauper
en het pauperisme ontwikkelt zich nog sneller dan bevolking en rijkdom. Hiermee komt het
openlijk aan de dag dat de bourgeoisie niet in staat is nog langer de heersende klasse van de
maatschappij te blijven en de levensvoorwaarden van haar klasse aan de maatschappij als regel
en wet op te dringen. Zij is niet in staat te heersen, omdat zij niet in staat is haar slaaf het
bestaan zelf binnen zijn slavernij te verzekeren, omdat zij gedwongen is hem in een toestand te
laten verzinken waarin zij hem moet voeden, in plaats van door hem gevoed te worden. De
maatschappij kan niet meer onder haar leven, d.w.z. haar leven kan niet meer samengaan met
de maatschappij.
De wezenlijke voorwaarde voor het bestaan en voor de heerschappij van de bourgeoisklasse is de
opeenhoping van rijkdom in de handen van privaatpersonen, de vorming en vermeerdering van
het kapitaal; de voorwaarde van het kapitaal is de loonarbeid. De loonarbeid berust uitsluitend
op de concurrentie van de arbeiders onder elkaar. De vooruitgang van de industrie, wier willoze
en verzetsloze drager de bourgeoisie is, stelt in de plaats van de isolering van de arbeiders door
de concurrentie hun revolutionaire vereniging door de associatie. Met de ontwikkeling van de
grootindustrie wordt dus onder de voeten van de bourgeoisie de bodem zelf weggetrokken,
waarop zij produceert en zich de producten toe-eigent. Zij produceert voor alles haar eigen
doodgraver. Haar ondergang en de zege van het proletariaat zijn even onvermijdelijk.
_______________

[1] Dat wil zeggen, precies gesproken, de schriftelijk overgeleverde geschiedenis. In 1847 was de voorgeschiedenis
van de maatschappij, de maatschappelijke organisatie die aan alle opgeschreven geschiedenis voorafging, nog zo
goed als onbekend. Sinds die tijd heeft Haxthausen het gemeenschappelijk eigendom van de grond in Rusland
ontdekt. Maurer heeft het aangetoond als de maatschappelijke grondslag, waarvan alle Duitse stammen historisch
uitgingen, en langzamerhand vond men dat dorpsgemeenten met gemeenschappelijk grondbezit de oervorm van de
maatschappij waren van Indië tot Ierland. Eindelijk werd de inwendige organisatie van deze oorspronkelijke
communistische maatschappij in haar typische vorm blootgelegd door Morgans alles bekronende ontdekking van
de ware aard van de gens en van haar plaats in de stam. Met de vernietiging van deze oorspronkelijke
gemenebesten begint de splitsing van de maatschappij in bijzondere en eindelijk tegenover elkaar staande klassen.
— Noot van Engels
[2] Zo noemden de burgers van de Italiaanse en Franse steden hun gemeenten, nadat zij het eerste zelfbestuur van
hun feodale heren hadden afgekocht of afgedwongen. — Noot van Engels

II. Proletariërs en communisten

Proletariërs en communisten
communist manifest van karl markx

In welke verhouding staan de communisten tot de proletariërs in het algemeen?
De communisten zijn geen bijzondere partij tegenover de andere arbeidersbewegingen.
Zij hebben geen belangen die gescheiden zijn van de belangen van het gehele proletariaat.
Zij stellen geen sektarische beginselen op, waarnaar zij de proletarische beweging willen
modelleren.
De communisten onderscheiden zich van de overige proletarische partijen alleen daardoor, dat
zij aan de ene kant in de nationale strijd van de proletariërs in de verschillende landen de
gemeenschappelijke, van de nationaliteit onafhankelijke belangen van het proletariaat hoog
houden en doen gelden, aan de anderen kant daardoor, dat zij op de verschillende trappen van
ontwikkeling, die de strijd tussen proletariaat en bourgeoisie doorloopt, steeds het belang van de
gehele beweging vertegenwoordigen.
De communisten zijn dus praktisch het meest besliste, altijd voorwaarts drijvende gedeelte van
de arbeiderspartijen aller landen; theoretisch hebben zij op de overige massa van het
proletariaat voor dat zij inzicht hebben in de voorwaarden, de gang en de algemene resultaten
van de proletarische beweging.
Het naaste doel van de communisten is hetzelfde als dat van alle overige proletarische partijen:
de vorming van het proletariaat tot klasse, de omverwerping van de heerschappij van de
bourgeoisie, de verovering van de politieke macht door het proletariaat.
De theoretische stellingen van de communisten berusten volstrekt niet op ideeën, op de
principes, die door een of andere wereldhervormer uitgevonden of ontdekt zijn.
Zij zijn slechts de algemene uitdrukking van feitelijke verhoudingen van een bestaande
klassenstrijd, van een onder onze ogen gebeurende historische beweging. De afschaffing van tot
nu toe bestaande eigendomsverhoudingen is niet iets wat het communisme afzonderlijk
kenmerkt.
Alle eigendomsverhoudingen waren aan een voortdurende historische wisseling, een
voortdurende historische verandering onderworpen.
De Franse Revolutie bijvoorbeeld schafte het feodale eigendom ten gunste van het burgerlijke af.
Wat het communisme kenmerkt, is niet de afschaffing van het eigendom in het algemeen, maar
de afschaffing van het burgerlijke eigendom.
Maar het moderne burgerlijke privé-eigendom is de laatste en volmaaktste uitdrukking van het
maken en zich toe-eigenen van producten, dat op klassentegenstellingen, op de uitbuiting van
de een door de ander berust.
In die zin kunnen de communisten hun theorie samenvatten in die ene formule: opheffing van
het privé-eigendom.
Men heeft ons communisten verweten dat wij het persoonlijk verworven, zelf door eigen arbeid
verdiende eigendom wilden afschaffen; het eigendom, dat de grondslag vormt van alle
persoonlijke vrijheid, arbeidzaamheid en zelfstandigheid.
Door eigen arbeid verworven en verdiend eigendom! Spreekt gij van het eigendom van de
kleinburger, de kleine boer, dat aan het burgerlijk eigendom voorafging? Dat hoeven we niet af
te schaffen, de ontwikkeling van de industrie heeft het afgeschaft en schaft het iedere dag af.
Of spreekt gij van het moderne burgerlijke privé-eigendom?
Bezorgt echter de loonarbeid, de arbeid van de proletariër hem eigendom? Volstrekt niet. Hij
schept het kapitaal, dat wil zeggen dat eigendom, dat de loonarbeid uitbuit, dat zich alleen onder
de voorwaarde vermeerderen kan dat het nieuwe loonarbeid teelt, om hem opnieuw uit te
buiten. Het eigendom in zijn tegenwoordige gedaante beweegt zich in de tegenstelling van
kapitaal en loonarbeid. Laten we de beide kanten van deze tegenstelling eens bekijken.
Kapitalist zijn betekent niet alleen een zuiver persoonlijke, maar een maatschappelijke plaats
innemen in de productie. Het kapitaal is een gemeenschappelijk product en kan alleen door een
gemeenschappelijke werkzaamheid van vele leden, ja in laatste instantie door de
gemeenschappelijke werkzaamheid van alle leden van de maatschappij in beweging gezet
worden.
Het kapitaal is dus geen persoonlijke, het is een maatschappelijke macht.
Wanneer dus het kapitaal in gemeenschappelijk, aan alle leden van de maatschappij
toebehorend eigendom veranderd wordt, dan wordt niet persoonlijk eigendom in
maatschappelijk veranderd. Alleen het maatschappelijk karakter van het eigendom wordt
veranderd. Het verliest zijn klassenkarakter.
En nu de loonarbeid.
De gemiddelde prijs van de loonarbeid is het minimum van het arbeidsloon, dat wil zeggen de
som van de levensmiddelen die nodig zijn om de arbeider als arbeider in leven te houden. Wat
dus de loonarbeider door zijn werkzaamheid zich toe-eigent, is alleen voldoende om hem zijn
naakte leven weer voort te brengen. Wij willen deze persoonlijke toe-eigening van de
arbeidsproducten, die tot de herschepping van het onmiddellijke leven dient, volstrekt niet
afschaffen, een toe-eigening die geen overschot overlaat, dat macht over arbeid van anderen zou
kunnen geven. Wij willen alleen het ellendige karakter van deze toe-eigening opheffen, waarin
de arbeider slechts leeft om het kapitaal te vermeerderen, slechts in zover leeft als het belang
van de heersende klasse dit vereist.
In de burgerlijke maatschappij is de levende arbeid slechts een middel om de opgestapelde
arbeid te vermeerderen. In de communistische maatschappij is de opgestapelde arbeid slechts
een middel om het levensproces van de arbeiders ruimer, rijker, sterker te maken.
In de burgerlijke maatschappij heerst dus het verleden over het tegenwoordige, in de
communistische het tegenwoordige over het verleden. In de burgerlijke maatschappij is het
kapitaal zelfstandig en persoonlijk, terwijl het werkende individu onzelfstandig en onpersoonlijk
is.
En de opheffing van deze verhouding noemt de bourgeoisie opheffing van persoonlijkheid en
vrijheid. En terecht. Want het gaat zeer zeker om de opheffing van de bourgeoispersoonlijkheid,
zelfstandigheid en vrijheid.
Onder vrijheid verstaat men binnen de nu heersende burgerlijke productieverhoudingen de vrije
handel, de vrije koop en verkoop. Vervalt evenwel de woeker, dan vervalt ook de vrije woeker.
De uitweidingen over de vrije woeker hebben, evenals al het gezwets over vrijheid van onze
bourgeoisie, in het algemeen alleen betekenis tegenover de onvrije, de gebonden woeker,
tegenover de geknechte burger van de middeleeuwen, niet tegenover de communistische
opheffing van alle woeker, van de burgerlijke productieverhoudingen en van de bourgeoisie zelf.
Gij zij ontsteld dat wij het privé-eigendom willen opheffen. Maar in uw bestaande maatschappij
is het privé-eigendom voor negen tiende van haar leden opgeheven; het bestaat juist alleen
daardoor, dat het voor negen tiende niet bestaat. Gij verwijt ons dus dat wij een eigendom willen
opheffen dat het niet-hebben-van-eigendom van de overgrote meerderheid van de maatschappij
als noodzakelijke voorwaarde vooronderstelt.
Gij verwijt ons met één woord dat wij uw eigendom willen opheffen. Zeker, dat willen wij.
Vanaf het ogenblik dat de arbeid niet meer in kapitaal, geld, grondrente, kortom in een
monopoliseerbare maatschappelijke macht veranderd kan worden, d.i. van het ogenblik af aan
dat het persoonlijke eigendom niet meer in burgerlijk eigendom kan omslaan, van dat ogenblik
af verklaart gij: de persoon is opgeheven.
Gij geeft dus toe dat gij onder persoon niemand anders verstaat dan de bourgeois, de burgerlijke
eigenaar. En deze persoon moet inderdaad worden opgeheven.
Het communisme ontneemt niemand de macht zich maatschappelijke producten toe te eigenen,
het ontneemt slechts de macht door deze toe-eigening arbeid van anderen voor eigen baat te
onderwerpen.
Men heeft tegen ons aangevoerd dat met de opheffing van het privé-eigendom alle
arbeidzaamheid zou ophouden en een algemene luiheid zou ontstaan.
Als dat waar was, moest de burgerlijke maatschappij al lang aan luiheid te gronde gegaan zijn,
want zij die in haar werken ‘verdienen’ niet en zij die in haar ‘verdienen’, werken niet. De hele
bedenking komt neer op de tautologie dat er geen loonarbeid meer bestaat zodra er geen
kapitaal meer bestaat.
Alle tegenwerpingen, die tegen de communistische wijze van toe-eigenen en produceren van de
materiële producten gericht worden, zijn ook uitgestrekt tot de toe-eigening en voortbrenging
van de geestelijke producten. Evenals voor de bourgeois het ophouden van het klasseneigendom
het ophouden van de productie zelf is, zo is voor hem het ophouden van de klassenbeschaving
identiek met het ophouden van alle beschaving.
De beschaving, de vorming, wiens verlies hij betreurt, is voor de enorme meerderheid de
vorming tot machine.
Maar strijdt niet met ons, zolang gij aan uw burgerlijke voorstellingen van vrijheid, beschaving,
recht enzovoort, de afschaffing van het burgerlijke eigendom meet. Uw ideeën zelf zijn
voortbrengselen van de burgerlijke productie- en eigendomsverhoudingen, evenals uw recht
slechts de tot wet verheven wil van uw klasse is, een wil, waarvan de inhoud gegeven is in de
materiële levensvoorwaarden van uw klasse.
De baatzuchtige voorstelling waarmee gij uw productie- en eigendomsverhoudingen uit
historische, in de loop van de productie voorbijgaande verhoudingen in eeuwige natuur- en
redewetten verandert, deze voorstelling deelt gij met alle ondergegane heersende klassen. Wat
gij voor het antieke eigendom begrijpt, wat gij voor het feodale eigendom begrijpt, moogt gij niet
meer begrijpen voor het burgerlijke eigendom.
Opheffing van het huisgezin! Zelfs de radicaalste ijveren tegen dit schandelijke doel van de
communisten.
Waarop berust het tegenwoordige, het burgerlijke huisgezin? Op het kapitaal, op het privé inkomen. Geheel ontwikkeld bestaat het slechts voor de bourgeoisie, maar het vindt zijn
aanvulling in de gedwongen familieloosheid van de proletariërs en in de openbare prostitutie.
Het huisgezin van de bourgeois valt natuurlijk weg met het wegvallen van de aanvulling daarvan
en beide verdwijnen met het verdwijnen van het kapitaal.
Verwijt gij ons dat wij de uitbuiting van de kinderen door hun ouders willen opheffen? Deze
misdaad bekennen wij.
Maar, zegt gij, wij heffen de innigste verhoudingen op, wanneer wij in de plaats van de
opvoeding thuis de maatschappelijke stellen.
En is ook niet uw opvoeding door de maatschappij bepaald? Door de maatschappelijke
verhoudingen waarbinnen gij opvoedt, door de meer directe of indirecte inmenging van de
maatschappij, door middel van de school enzovoort? De communisten vinden de invloed van de
maatschappij op de opvoeding niet uit; zij veranderen slechts haar karakter, zij ontrukken de
opvoeding aan de invloed van de heersende klasse.
De burgerlijke redeneringen over huisgezin en opvoeding, over de innige verhoudingen van
ouders en kinderen worden des te misselijker, hoe meer ten gevolge van de grootindustrie alle
familiebanden voor de proletariërs verscheurd en de kinderen in eenvoudige handelsartikelen
en arbeidsinstrumenten veranderd worden.
Maar gij, communisten, gij wilt de vrouwengemeenschap invoeren, schreeuwt ons de hele
bourgeoisie in koor tegemoet.
De bourgeois ziet in zijn vrouw alleen een productie-instrument. Hij hoort dat de
productiewerktuigen gemeenschappelijk zullen worden gebruikt en kan zich nu natuurlijk niets
anders indenken dan dat het lot van gemeenschappelijkheid de vrouw eveneens zal treffen.
Hij vermoedt zelfs niet dat het juist daarom gaat, de plaats van de. vrouw als uitsluitend
productie-instrument op te heffen.
Niets is overigens belachelijker dan de hoogzedelijke ontzetting van onze bourgeois over de
zogenaamde officiële vrouwengemeenschap van de communisten. De communisten behoeven
de vrouwengemeenschap niet in te voeren, zij heeft zo goed als altijd bestaan.
Onze bourgeois, niet tevreden ermee dat de vrouwen en dochters van hun proletariërs hun ter
beschikking staan, nog gezwegen van de openlijke prostitutie, vinden er een genot in elkaars
vrouwen wederkerig te verleiden.
Het burgerlijk huwelijk is in werkelijkheid het gemeenschappelijk bezit van de getrouwde
vrouwen. Hoogstens zou men de communisten kunnen verwijten dat zij in plaats van een
huichelachtig verborgen, een officiële, openhartige vrouwengemeenschap zouden willen
invoeren. Het spreekt overigens voor zich dat met de opheffing van de tegenwoordige
productieverhoudingen ook de uit hen voortkomende vrouwengemeenschap, d.w.z. de officiële
en niet-officiële prostitutie, verdwijnt.
De communisten wordt verder verweten dat zij het vaderland, de nationaliteit, willen afschaffen.
De arbeiders hebben geen vaderland. Men kan hun niet ontnemen wat zij niet hebben. Doordat
het proletariaat moet beginnen de politieke heerschappij te veroveren, zichzelf tot nationale
klasse te verheffen, zichzelf als natie te constitueren, is het zelf nog nationaal, zij het dan ook
volstrekt niet in de zin van de bourgeoisie.
De nationale afzondering en onderlinge tegenstelling van de volkeren verdwijnen meer en meer
reeds met de ontwikkeling van de bourgeoisie, met de handelsvrijheid, de wereldmarkt, de
gelijkvormigheid van de industriële productie en de met deze overeenkomende
levensverhoudingen.
De heerschappij van het proletariaat zal ze nog meer doen verdwijnen. Gezamenlijke actie,
tenminste van de beschaafde landen, is een van de eerste voorwaarden van zijn bevrijding.
Naarmate de exploitatie van het ene individu door het andere wordt opgeheven, wordt de
exploitatie van de ene natie door de andere opgeheven.
Met de tegenstelling van de klassen in het inwendige van de natie valt de vijandelijke houding
van de naties onderling.
De aanklachten die van godsdienstige, wijsgerige en ideologische gezichtspunten in het
algemeen tegen het communisme worden gericht, verdienen geen uitvoeriger bespreking.
Is er diep inzicht voor nodig om te begrijpen dat met de levensverhoudingen van de mensen,
met hun maatschappelijke betrekkingen tot elkaar, met hun maatschappelijk zijn, ook hun
voorstellingen, zienswijzen en begrippen, in één woord ook hun bewustzijn verandert?
Wat bewijst de geschiedenis van de ideeën anders dan dat de geestelijke productie zich vervormt
met de materiële? De heersende ideeën van een tijd waren altijd slechts de ideeën van de
heersende klasse.
Men spreekt van ideeën die een hele maatschappij revolutioneren; men spreekt daarmee slechts
het feit uit dat binnen de oude maatschappij zich de elementen van een nieuwe hebben
gevormd, dat met de vernietiging van de oude levensverhoudingen de vernietiging van de oude
ideeën gelijke tred houdt.
Toen de oude wereld ten ondergang neigde, werden de oude godsdiensten door de christelijke
godsdienst overwonnen. Toen de christelijke ideeën in de 18e eeuw ondergingen voor de
‘verlichtings’ ideeën, streed de feodale maatschappij haar doodstrijd met de toen revolutionaire
bourgeoisie. De ideeën van de gewetens- en godsdienstvrijheid spraken slechts de heerschappij
van de vrije concurrentie op het gebied van het weten uit.
“Maar”, zal men zeggen, “godsdienstige, zedelijke, wijsgerige, politieke rechtsideeën enzovoort,
vervormden zich zeer zeker in de loop van de historische ontwikkeling. De godsdienst, de
moraal, de wijsbegeerte, de politiek, het recht bleven steeds in deze wisseling bewaard. Er zijn
bovendien eeuwige waarheden, zoals vrijheid, gerechtigheid, enz., die alle maatschappelijke
toestanden gemeen hebben. Het communisme evenwel schaft de eeuwige waarheden af, het
schaft de godsdienst af, de moraal, in plaats van ze een nieuw vorm te geven, het is dus in strijd
met alle historische ontwikkeling tot nu toe.”
Waarop komt deze aanklacht neer? De geschiedenis van de hele maatschappij tot nu toe bewoog
zich in klassentegenstellingen, die in de verschillende tijdperken verschillend waren.
Welke vorm zij evenwel ook ooit hebben aangenomen, de uitbuiting van het ene deel van de
maatschappij door het andere is een feit dat alle vroegere eeuwen gemeen hebben. Geen wonder
dus dat het maatschappelijk bewustzijn van alle eeuwen, ondanks alle veelvuldigheid en alle
verschil, zich in zekere gemeenschappelijke vormen beweegt, in bewustzijnsvormen die alleen
met het totale verdwijnen van de klassentegenstelling helemaal verdwijnen.
De communistische revolutie is het radicaalste breken met de traditionele eigendomsverhoudingen; geen wonder dat in haar ontwikkelingsgang het radicaalst met de traditionele
ideeën wordt gebroken.
Maar laten wij de tegenwerpingen van de bourgeoisie tegen het communisme voor wat zij zijn.
Wij zagen boven reeds dat de eerste stap van de arbeidersrevolutie de verheffing van het
proletariaat tot heersende klasse, de verovering van de democratie is.
Het proletariaat zal zijn politieke heerschappij daartoe gebruiken, om aan de bourgeoisie stuk
voor stuk alle kapitaal te ontrukken, alle productiemiddelen in de handen van de staat, d.w.z.
van het als heersende klasse georganiseerde proletariaat te centraliseren en de massa van de
productiekrachten zo snel als mogelijk te vermeerderen.
Dit kan aanvankelijk natuurlijk alleen geschieden door middel van despotische inbreuken op het
eigendomsrecht en op de burgerlijke productieverhoudingen, door maatregelen dus die
economisch onvoldoende en onhoudbaar schijnen, die evenwel in de loop van de ontwikkeling
boven zichzelf uitgroeien en als middelen tot omwenteling van de gehele productiewijze
onvermijdelijk zijn.
Deze maatregelen zullen natuurlijk, naargelang de verschillende landen, verschillend zijn.
Voor de verst ontwikkelde landen zullen evenwel de volgende tamelijk algemeen kunnen worden
aangewend:

  1. Onteigening van het grondeigendom en aanwending van de grondrente tot
    staatsuitgaven.
  2. Zware progressieve belasting.
  3. Afschaffing van het erfrecht.
  4. Confiscatie van het eigendom van alle emigranten en rebellen.
  5. Centralisatie van het krediet in handen van de staat door een nationale bank met
    staatskapitaal en uitsluitend monopolie.
  6. Centralisatie van het transportwezen in handen van de staat.
  7. Vermeerdering van de nationale fabrieken, van de productiemiddelen, ontginning en
    verbetering van de landerijen naar een gemeenschappelijk plan.
  8. Gelijke arbeidsplicht voor allen, oprichting van industriële legers, vooral voor de
    landbouw.
  9. Vereniging van landbouw- en industriebedrijf, aansturen op de geleidelijke opheffing van
    het onderscheid tussen stad en land.
  10. Openbare en kosteloze opvoeding van alle kinderen. Afschaffing van de kinderarbeid in
    fabrieken in zijn huidige vorm. Verbinding van de opvoeding met de materiële productie
    enz.
    Zijn in de loop van de ontwikkeling de klassenverschillen verdwenen en is alle productie in
    handen van de geassocieerde individuen geconcentreerd, dan verliest de openbare macht haar
    politiek karakter. De politieke macht in eigenlijke zin is de georganiseerde macht van een klasse
    tot onderdrukking van een andere. Wanneer het proletariaat in de strijd tegen de bourgeoisie
    zich noodzakelijk tot klasse verenigt, door een omwenteling zich tot de heersende klasse maakt
    en als heersende klasse met geweld de oude productieverhoudingen opheft, dan heft het met
    deze productieverhoudingen de bestaansvoorwaarden van de klassentegenstelling, de klassen in
    het algemeen en daarmee zijn eigen heerschappij als klasse op.
    In de plaats van de oude burgerlijke maatschappij met haar klassen en klassentegenstellingen
    treedt een associatie, waarin de vrije ontwikkeling van ieder de voorwaarde voor de vrije
    ontwikkeling van allen is.

III. Socialistische en communistische literatuur

Communisme in de literatuur

Het reactionaire socialisme
a. Het feodale socialisme
De Franse en Engelse aristocratie was door haar historische positie er toe geroepen pamfletten
tegen de moderne burgerlijke maatschappij te schrijven. In de Franse juli-omwenteling van
1830 en in de Engelse reformbeweging had zij nog eens voor de gehate parvenu het onderspit
gedolven. Van een ernstige politieke strijd kon geen sprake meer zijn. Slechts de literaire strijd
bleef haar over. Maar ook op het gebied van de literatuur waren de oude frases uit de tijd van de
Restauratie onmogelijk geworden. Om sympathie te wekken, moest de aristocratie schijnbaar
haar belangen uit het oog verliezen en alleen in het belang van de geëxploiteerde arbeidersklasse
haar akte van beschuldiging tegen de bourgeoisie formuleren. Zij bereidde zich de voldoening
om schimpliederen op haar nieuwe heerser te zingen en hem meer of minder onheilspellende
profetieën in het oor te blazen.
Op deze wijze ontstond het feodale socialisme, half klaaglied, half paskwil, half echo van het
verleden, half dreigen van de toekomst, soms de bourgeoisie in het hart treffend door bitter,
geestig, stukbijtend oordeel, altijd komiek werkend door totale onmacht om de gang van de
moderne geschiedenis te begrijpen.
De proletarische bedelzak zwaaiden zij als vaandel in de hand, om het volk achter zich te
verzamelen. Zo vaak het hen echter volgde, zag het op hun achterste de oude feodale wapens en
liep het met luid en oneerbiedig gelach weg.
Een deel van de Franse legitimisten en het jonge Engeland gaven dit schouwspel ten beste.
Als de feodalen bewijzen dat hun manier van uitbuiting er anders uitzag dan de burgerlijke
uitbuiting, dan vergeten zij alleen dat zij onder geheel verschillende en nu verdwenen
omstandigheden uitbuitten. Als zij aantonen dat onder hun heerschappij het moderne
proletariaat niet bestond, dan vergeten zij alleen dat juist de moderne bourgeoisie een
noodzakelijke spruit van hun maatschappelijke orde was.
Overigens verheimelijken zij het reactionaire karakter van hun kritiek zo weinig dat hun
voornaamste aanklacht tegen de bourgeoisie juist daarin bestaat dat er onder haar regime zich
een klasse ontwikkelt die de gehele oude maatschappij in de lucht zal doen vliegen.
Zij verwijten de bourgeoisie niet zo zeer dat zij een proletariaat, als wel dat zij een revolutionair
proletariaat voortbrengt.
In de politieke praktijk nemen zij daarom deel aan alle maatregelen van geweld tegen de
arbeidende klasse, en in het gewone leven maken zij het zich gemakkelijk, door, al hun
opgeblazen frases ten spijt, de gouden appels op te rapen, en trouw, liefde, eer, met de woeker in
schapenwol, beetwortels en jenever te verwisselen.
Zoals de priester altijd hand in hand ging met de feodalen, zo gaat het paapse socialisme samen
met het feodale.
Niets is makkelijker dan het christelijk ascetisme een socialistisch tintje te geven. Heeft het
christendom niet ook tegen het privé-eigendom, tegen het huwelijk, tegen de staat geijverd?
Heeft het niet in de plaats van deze de weldadigheid en de bedelarij, het celibaat en de doding
van het vlees, het leven in de cel en de kerk gepredikt? Het christelijk socialisme is slechts het
wijwater waarmee de priester de ergernis van de aristocraat inzegent.

b. Het kleinburgerlijk socialisme
De feodale aristocratie is niet de enige klasse die door de bourgeoisie werd omvergeworpen, wier
levensvoorwaarden in de moderne burgerlijke maatschappij vergingen en afstierven. Het
middeleeuwse poorterschap en de kleine boerenstand waren de voorlopers van de moderne
bourgeoisie. In de minder industrieel en commercieel ontwikkelde landen vegeteert deze klasse
nog voort naast de opkomende bourgeoisie.
In de landen waar de moderne beschaving zich ontwikkeld heeft, heeft zich een nieuwe
kleinburgerij gevormd, die tussen het proletariaat en de bourgeoisie zweeft en als aanvullend
gedeelte van de burgerlijke maatschappij zich steeds opnieuw vormt, wier leden evenwel
voortdurend door de concurrentie in het proletariaat worden geslingerd, ja zelfs met de
ontwikkeling van de grootindustrie een tijdstip zien naderen, waarop zij als zelfstandig gedeelte
van de moderne maatschappij verdwijnen en in de handel in de manufactuur, in de landbouw
door opzichters en bedienden worden vervangen.
In landen als Frankrijk, waar de klasse van de boeren veel meer dan de helft van de bevolking
uitmaakt, was het natuurlijk dat schrijvers die voor het proletariaat tegen de bourgeoisie
optraden, aan hun kritiek op de bourgeoisheerschappij de maatstaf van de kleinburger en kleine
boer hanteerden en de partij van de arbeiders kozen vanuit het standpunt van de kleinburgerij.
Zo vormde zich het kleinburgerlijke socialisme. Sismondi is de hoofdfiguur van deze literatuur,
niet alleen voor Frankrijk, maar ook voor Engeland.
Dit socialisme ontleedde hoogst scherpzinnig de tegenstrijdigheden in de moderne
productieverhoudingen. Het onthulde het bedrieglijk glimmende mooipraten van de
staathuishoudkundige. Het wees onweerlegbaar de moordende werking van de machinerie en
van de arbeidsverdeling aan, de concentratie van de kapitalen en van het grondbezit, de
overproductie, de crisissen, de noodzakelijke ondergang van de kleinburgers en boeren, de
ellende van het proletariaat, de anarchie in de productie, de schreeuwende wanverhoudingen in
de verdeling van de rijkdom, de industriële vernielingsoorlog van de naties onder elkaar, de
ondergang van de oude zeden, van de oude familieverhoudingen, van de oude nationaliteiten.
Volgens zijn positieve inhoud wil evenwel dit socialisme of de oude productie- en
verkeersmiddelen weer herstellen en met hen de oude eigendomsverhoudingen en de oude
maatschappij, of het wil de moderne productie- en verkeersmiddelen weer in het raam van de
oude eigendomsverhoudingen (die zij deden springen, moesten doen springen) insluiten met
geweld. In beide gevallen is het reactionair en utopisch tegelijk.
Gildewezen in de manufactuur en aartsvaderlijk huishouden op het land, dat zijn zijn laatste
woorden.
In haar verdere ontwikkeling is deze richting in een laf kattengejank verlopen.

c. Het Duitse of het ‘ware’ socialisme
De socialistische en communistische literatuur van Frankrijk, die onder de druk van een
heersende bourgeoisie ontstond en de literaire uitdrukking is van de strijd tegen deze
heerschappij, werd in Duitsland ingevoerd in een tijd dat de bourgeoisie juist haar strijd tegen
het feodale absolutisme begon.
Duitse filosofen, halve filosofen en ‘beaux esprits’ maakten zich gretig van deze literatuur
meester en vergaten alleen dat bij de verhuizing van deze geschriften uit Frankrijk, de Franse
1evensverhoudingen niet tegelijkertijd naar Duitsland waren verhuisd. Tegenover de Duitse
verhoudingen verloor de Franse literatuur alle onmiddellijk praktische betekenis en kreeg ze een
zuiver literair uiterlijk. Zij moest een ijdele bespiegeling gaan gelijken over de verwezenlijking
van het menselijk wezen. Zo hadden voor de Duitse filosofen van de 18e eeuw de eisen van de
eerste Franse Revolutie slechts de betekenis, eisen van de ‘praktische rede’ in het algemeen te
zijn, en de wilsuitingen van de revolutionaire Franse bourgeoisie betekenden in hun ogen de
wetten van de zuivere wil, van de wil zoals hij zijn moet, van de waarlijk menselijke wil.
De arbeid van de Duitse literatoren bestond er uitsluitend in de nieuwe Franse ideeën met hun
oud filosofisch geweten in overeenstemming te brengen, of beter, van hun filosofisch standpunt
zich de Franse ideeën toe te eigenen.
Deze toe-eigening geschiedde op dezelfde manier waarop men zich altijd van een vreemde taal
meester maakt, nl. door te vertalen.
Het is bekend hoe de monniken handschriften waarop de klassieke werken van de oude
heidense tijd waren opgetekend, met absurde geschiedenissen van katholieke heiligen
overdekten. De Duitse literatoren gingen omgekeerd te werk met de profane Franse literatuur.
Zij schreven hun wijsgerige onzin achter het Franse origineel. Bijvoorbeeld achter de Franse
kritiek van de geldverhoudingen schreven zij: “vervreemding van het menselijk wezen”, achter
de Franse kritiek van de bourgeoisstaat schreven zij: “opheffing van de heerschappij van het
abstract algemene”, enz.
Het toedichten van deze filosofische frases aan de Franse ontwikkelingen doopten zij: “filosofie
van de daad”, “waar socialisme”, “Duitse wetenschap van het socialisme”, “filosofische grondslag
van het socialisme”, enzovoort.
De Franse socialistisch-communistische literatuur werd zo plechtig ontmand. En aangezien zij
in de hand van de Duitser ophield de strijd van een klasse tegen de andere uit te drukken, was
de Duitser zich ervan overtuigd de ‘Franse eenzijdigheid’ te hebben overwonnen, in plaats van
ware behoeften de behoefte aan waarheid, en in plaats van de belangen van de proletariër de
belangen van het menselijk wezen, van de mens in het algemeen verdedigd te hebben, van de
mens, die niet tot een klasse, die in het geheel niet tot de werkelijkheid behoort, maar slechts tot
de nevelige hemel van de filosofische fantasie.
Dit Duitse socialisme, dat zijn onbeholpen schooloefeningen zo ernstig en plechtig opnam en
met zo’n marktgeschreeuw uitbazuinde, verloor intussen langzamerhand zijn pedante onschuld.
De strijd van de Duitse, met name van de Pruisische bourgeois, tegen het feodalisme en het
absolute koningschap, in één woord, de liberale beweging, werd ernstiger.
Aan het ‘ware socialisme’ werd aldus de gewenste gelegenheid gegeven om tegenover de
politieke beweging de socialistische eisen te stellen, de traditionele vervloekingen tegen het
liberalisme, tegen de constitutionele staat, tegen de burgerlijke concurrentie, burgerlijke vrijheid
van drukpers, burgerlijk recht, burgerlijke vrijheid en gelijkheid te slingeren, en aan de massa
van het volk voor te preken hoe zij bij deze burgerlijke beweging niets te winnen, veeleer alles te
verliezen heeft. Het Duitse socialisme vergat op het juiste ogenblik dat de Franse kritiek, wiens
geesteloze echo het was, de moderne burgerlijke maatschappij met de daarmee overeenkomende
materiële levensvoorwaarden en de overeenkomstige politieke constitutie had verondersteld,
louter voorwaarden die in Duitsland feitelijk nog eerst veroverd moesten worden.
Het diende de Duitse absolute regeringen, met hun gevolg van priesters, schoolmeesters,
landjonkers en bureaucraten als gewenste vogelverschrikker tegen de dreigend opkomende
bourgeoisie.
Het was de zoete toespijs bij de bittere zweepslagen en geweerkogels, waarmee dezelfde
regeringen de Duitse arbeidersopstanden bewerkten.
Werd het ‘ware’ socialisme op die manier een wapen in de hand van de regeringen tegen de
Duitse bourgeoisie, het vertegenwoordigde ook onmiddellijk een reactionair belang, het belang
van de Duitse kleinburgerij. In Duitsland vormt de van de 16e eeuw afkomstige en sinds die tijd
in verschillende vorm hier altijd weer opnieuw opduikende kleinburgerij de eigenlijke
maatschappelijke grondslag van de bestaande toestanden.
Haar instandhouding is de instandhouding van de bestaande Duitse toestanden. Onder de
industriële en politieke heerschappij van de bourgeoisie vreest zij een wisse ondergang, aan de
ene kant ten gevolge van de concentratie van het kapitaal, aan de andere kant door de opkomst
van een revolutionair proletariaat. Het ‘ware’ socialisme scheen haar beide vliegen in één klap te
slaan. Het verbreidde zich als een epidemie.
Het gewaad, gewerkt uit speculatief spinnenweb, geborduurd met spreukbloemen van schone
geesten, gedrenkt met liefdezwoele gemoedsdauw, dit bovenaardse gewaad, waarin de Duitse
socialisten hun paar knokige ‘eeuwige waarheden’ hulden, vermeerderde nog de afzet van hun
waar bij dit publiek.
Van zijn kant begreep het Duitse socialisme steeds meer zijn roeping, de hoogdravende
vertegenwoordiger van deze kleinburgerij te zijn.
Het proclameerde de Duitse natie als de normale natie en de Duitse kleinburger als de normale
mens. Aan iedere laagheid van deze kleinburger gaf het een verborgen, hogere, socialistische zin,
waardoor zij haar tegendeel betekende. Het trok de laatste consequentie, toen het rechtuit
optrad tegen de ‘ruw-vernielende’ richting van het communisme en zijn onpartijdige
verhevenheid boven elke klassenstrijd verkondigde. Met zeer weinige uitzonderingen behoort
alles wat in Duitsland van zogenaamd socialistische en communistische geschriften in omloop
is, tot deze vieze, ontzenuwende literatuur.[3]

2. Het behoudend of bourgeoissocialisme
Een deel van de bourgeoisie wenst de sociale misstanden te verhelpen om het voortbestaan van
de burgerlijke maatschappij te verzekeren.
Tot dit deel behoren: staathuishoudkundigen, filantropen, weldoeners, verbeteraars van de
toestand van de arbeidende klassen, organisators van de weldadigheid, dierenbeschermers,
stichters van matigheidsverenigingen, hervormers van de bontst geschakeerde soorten. En dit
bourgeoissocialisme is tot gehele systemen uitgewerkt.
Als voorbeeld noemen wij Proudhons Philosophie de la Misère.
De socialistische bourgeois willen de levensvoorwaarden van de moderne maatschappij zonder
de noodzakelijk daaruit voortkomende strijd en gevaren. Zij willen de bestaande maatschappij
na aftrek van de haar omwentelende en vernietigende elementen. Zij willen de bourgeoisie
zonder het proletariaat. De bourgeoisie stelt zich natuurlijk de wereld, waarin zij heerst, als de
beste wereld voor. Het bourgeoissocialisme werkt deze troostvolle voorstelling tot een half of
heel stelsel uit. Wanneer het het proletariaat oproept zijn stelsels tot werkelijkheid te maken, en
in het nieuwe Jeruzalem in te gaan, dan verlangt het in de grond van de zaak alleen dat het in de
tegenwoordige maatschappij blijft staan, maar zijn hatelijke gedachten over die maatschappij
zal opgeven.
Een tweede, minder systematische maar meer praktische vorm van dit socialisme trachtte iedere
revolutionaire beweging voor de arbeidersklasse te verbitteren door te bewijzen dat niet deze of
gene politieke verandering, maar alleen een verandering van de materiële levensverhoudingen,
van de economische verhoudingen, haar van nut zou kunnen zijn. Onder verandering van de
materiële levensverhoudingen verstaat dit socialisme evenwel volstrekt niet de afschaffing van
de burgerlijke productieverhoudingen, die alleen langs revolutionaire weg mogelijk is, maar
administratieve verbeteringen, die op grond van deze productieverhoudingen tot stand komen,
dus aan de verhouding van kapitaal en loonarbeid niets veranderen, maar in het beste geval voor
de bourgeoisie de kosten van haar heerschappij verminderen en haar staathuishouding
vereenvoudigen.
Zijn volkomen uitdrukking bereikt het bourgeoissocialisme pas daar waar een zuiver oratorische
gestalte aanneemt.
Vrijhandel! in het belang van de arbeidende klasse; beschermende rechten! in het belang van de
arbeidende klasse; cellulaire gevangenissen! in het belang van de arbeidende klasse: dat is het
laatste, het enige ernstig gemeende woord van het bourgeoissocialisme.
Het socialisme van de bourgeoisie bestaat juist in de bewering dat de bourgeois bourgeois zijn —
in het belang van de arbeidende klasse.

3. Het kritisch-utopische socialisme en communisme
Wij spreken hier niet over de literatuur die in alle grote moderne omwentelingen de eisen van
het proletariaat verkondigde. (De geschriften van Babeuf, enz.)
Die eerste pogingen van het proletariaat om in een tijd van algemene opschudding, in het
tijdperk van de omverwerping van de feodale maatschappij, onmiddellijk zijn eigen
klassenbelang door te zetten, leden noodzakelijk schipbreuk door de onontwikkelde vorm van
het proletariaat zelf, zowel als door het ontbreken van de materiële voorwaarden van zijn
bevrijding, die immers juist het product van de burgerlijke periode zijn. De revolutionaire
literatuur, die deze eerste bewegingen van het proletariaat begeleidde, is wat inhoud betreft
noodzakelijk reactionair. Zij predikt een algemeen ascetisme en een ruwe gelijkmakerij. De
eigenlijke socialistische en communistische stelsels, de stelsels van St. Simon, Fourier, Owen
enz. duiken op in de eerste onontwikkelde periode van de strijd tussen proletariaat en
bourgeoisie, die wij boven hebben blootgelegd. (Zie: Bourgeois en proletariërs)
De uitvinders van deze stelsels zien weliswaar de tegenstelling van de klassen en de werking van
de ontbindende elementen in de heersende maatschappij zelf, maar zij ontdekken aan de zijde
van het proletariaat geen historische eigen werkzaamheid, geen aan dat proletariaat eigen
politieke beweging.
Aangezien de ontwikkeling van de klassentegenstelling gelijke tred houdt met de ontwikkeling
van de industrie, vinden zij evenmin de materiële voorwaarden voor die bevrijding van het
proletariaat en zoeken zij naar een sociale wetenschap, naar sociale wetten, om deze
voorwaarden te scheppen.
In de plaats van de maatschappelijke krachten moet hun persoonlijke inventiviteit treden, in de
plaats van de historische voorwaarden fantastische voorwaarden van de bevrijding, in de plaats
van de langzaam verder gaande organisatie van het proletariaat tot klasse de eigen uitgedachte
organisatie van de maatschappij. De toekomstige wereldgeschiedenis lost zich voor hen op in de
propaganda en de praktische uitvoering van hun plannen.
Zij zijn zich er weliswaar van bewust dat hun plannen voornamelijk het belang van de
arbeidende klasse als de meest lijdende klasse verdedigen. Slechts vanuit dit gezichtspunt van
meest lijdende klasse, bestaat het proletariaat voor hen.
De onontwikkelde vorm van de klassenstrijd, evenzeer als hun eigen plaats in het leven brengt
echter met zich mee dat zij zich ver boven iedere klassentegenstelling verheven achten. Zij willen
de toestand van alle medeleden van de maatschappij, ook van de hoogsten, verbeteren. Zij doen
daarom voortdurend een beroep op de hele maatschappij zonder onderscheid, ja bij voorkeur op
de heersende klasse. Men heeft hun stelsel immers slechts te begrijpen om het als het best
mogelijke plan van de best mogelijke maatschappij te erkennen.
Zij verwerpen daarom alle politieke, en met name alle revolutionaire actie, zij willen hun doel
langs vredelievende weg bereiken, en proberen, door kleine, natuurlijk mislukkende
proefnemingen, door de macht van het voorbeeld een weg te banen voor het nieuwe
maatschappelijke evangelie.
De fantastische schildering van de toekomstige maatschappij ontspringt — in een tijd waarin het
proletariaat nog hoogst onontwikkeld is, dus zelf zijn eigen positie nog fantastisch opvat — aan
zijn eerste hoop- en verwachtingsvol dringen naar een algemene verandering van de
maatschappij.
De sociale en communistische geschriften bevatten evenwel ook kritische elementen. Zij tasten
alle grondslagen van de bestaande maatschappij aan. Zij hebben daardoor zeer rijk materiaal tot
inlichting van de arbeiders geleverd. Hun positieve stellingen over de toekomstige maatschappij,
bv. de opheffing van de tegenstelling tussen stad en land, van de familie, van het privaat gewin,
van de loonarbeid, het verkondigen van de maatschappelijke harmonie, de verandering van de
staat in een blote regeling van de productie — al deze door hen verkondigde stellingen drukken
slechts het wegvallen van de klassentegenstelling uit, die zich nog maar pas begint te
ontwikkelen, die zij nog slechts in haar eerste vormeloze onbepaaldheid kennen. Deze stellingen
zelf hebben daardoor nog een zuiver utopische betekenis.
De betekenis van het kritisch-utopische socialisme en communisme staat in omgekeerde
verhouding tot de historische ontwikkeling. In dezelfde mate waarin de klassenstrijd zich
ontwikkelt en gestalte aanneemt, verliest dit fantastische daarboven-verheven-zijn, deze
fantastische bestrijding daarvan, alle praktische waarde, alle theoretische rechtvaardiging. Ook
al waren de oorspronkelijke makers van deze stelsels daarom in menig opzicht revolutionair,
toch vormen hun leerlingen telkens reactionaire sekten. Zij houden de oude zienswijzen van hun
meesters vast tegenover de historische verdere ontwikkeling van het proletariaat. Zij proberen
dus consequent de klassenstrijd weer af te stompen en de tegenstellingen door bemiddeling te
doen verdwijnen. Zij dromen nog altijd van de uitvoering, als proef, van hun maatschappelijke
utopieën, stichting van enkele afzonderlijke phalanstères, vestiging van homekolonies[4],
oprichting van een klein Ikarië – het Nieuwe Jeruzalem in zakformaat – en voor de bouw van al
deze luchtkastelen moeten zij een beroep doen op de filantropie van de burgerlijke harten en
geldzakken. Langzamerhand vallen zij in de categorie van de boven afgebeelde reactionaire of
conservatieve socialisten en onderscheiden zij zich alleen nog van hen door meer systematische
pedanterie, door hun fanatiek bijgeloof aan het wonderwerk van hun sociale wetenschap.
Zij bestrijden daarom met verbittering elke politieke beweging van de arbeiders, die alleen uit
blind ongeloof aan het nieuwe evangelie kon voortkomen.
De owenisten in Engeland, de fourieristen in Frankrijk treden daar op tegen de chartisten, hier
tegen de reformisten

[3] De storm van de omwenteling van 1848 heeft deze gehele schunnige richting weggevaagd en haar dragers de
lust benomen nog langer aan socialisme te doen. Voornaamste vertegenwoordiger en klassiek type van deze richting
is de heer Karl Grün. — Noot van Engels
[4] Home-kolonies (kolonies binnenslands) noemt Owen zijn communistische modelmaatschappijen. Phalanstère
was de naam van de door Fourier uitgedachte maatschappelijke paleizen. Ikarië heette het utopische fantasieland,
waarvan Cabet de communistische inrichtingen heeft geschilderd.— Noot van Engels

IV. Verhouding van de communisten tot de verschillende oppositiepartijen

Verhouding van de communisten tot de verschillende oppositiepartijen

In verband met Hoofdstuk II spreekt nu de verhouding van de communisten tot de reeds
opgerichte arbeidersbewegingen vanzelf, dat wil dus zeggen hun verhouding tot de chartisten in
Engeland en de landbouwhervormers in Noord-Amerika.
Zij strijden voor het bereiken van de directe doeleinden en belangen van de arbeidersklasse,
maar zij vertegenwoordigen in de bewogen tijd tegelijk de toekomst van de beweging. In
Frankrijk sluiten de communisten zich bij de socialistisch democratische beweging aan tegen de
conservatieve en radicale bourgeoisie, zonder daarom het recht op te geven kritiek uit te oefenen
op de uit de revolutionaire traditie afkomstige frases en illusies.
In Zwitserland ondersteunen zij de radicalen, zonder te miskennen dat deze partij uit
tegenstrijdige elementen bestaat, deels uit democratische socialisten in Franse zin, deels uit
radicale bourgeois.
Bij de Polen ondersteunen de communisten de partij die een agrarische revolutie tot voorwaarde
maakt voor de nationale bevrijding, dezelfde partij die de Krakause opstand van 1846 in het
leven riep.
In Duitsland strijdt de communistische partij, zodra de bourgeoisie revolutionair optreedt,
gemeenschappelijk met de bourgeoisie tegen de absolute monarchie, het feodale grondeigendom
en de kleinburgerij.
Zij laat evenwel geen ogenblik na bij de arbeiders een zo klaar mogelijk bewustzijn op te wekken
over de vijandelijke tegenstelling tussen bourgeoisie en proletariaat, opdat de Duitse arbeiders
terstond de maatschappelijke en politieke veranderingen, die de bourgeoisie met haar
heerschappij aanbrengen moet, als even zo vele wapens tegen de bourgeoisie kunnen keren,
opdat na de omverwerping van de reactionaire klassen in Duitsland, dadelijk de strijd tegen de
bourgeoisie zelf begint.
Op Duitsland richten de communisten voornamelijk hun opmerkzaamheid, omdat Duitsland
aan de vooravond van een burgerlijke revolutie staat, en omdat het deze omwenteling onder
verder gevorderde omstandigheden van de Europese beschaving in het algemeen, en met een
veel verder ontwikkeld proletariaat uitvoert, dan Engeland in de 17e en Frankrijk in de 18e
eeuw; omdat de Duitse burgerlijke revolutie dus slechts het onmiddellijke voorspel van een
proletarische revolutie kan zijn.
In één woord, de communisten ondersteunen overal iedere revolutionaire beweging tegen de
bestaande maatschappelijke en staatkundige toestanden.
In al deze bewegingen brengen zij het eigendomsvraagstuk welke meer of minder ontwikkelde
vorm het ook moge aangenomen hebben, als het hoofdvraagstuk van de beweging op de
voorgrond.
De communisten werken eindelijk overal aan de onderlinge verbinding en verstandhouding van
de democratische partijen aller landen.
De communisten versmaden het hun overtuiging en hun bedoelingen te verhelen. Zij verklaren
openlijk dat hun doel slechts bereikt kan worden door de gewelddadige omverwerping van
iedere tot nu toe heersende maatschappelijke orde. Dat de heersende klassen sidderen voor een
communistische revolutie! De proletariërs hebben daarbij niets te verliezen dan hun ketenen. Zij
hebben een wereld te winnen.

PROLETARIËRS ALLER LANDEN, VERENIGT U!

Nawoord over het Communist Manifesto

Deze versie van Het Communistisch Manifest is gebaseerd op de vertaling van Herman Gorter.
De tekst van deze versie werd grondig taalkundig nagelezen en waar nodig aangepast tot
modern Nederlands. Het eindresultaat, dat sterk afwijkt van de oorspronkelijke vertaling, valt
onder copyleft. Overname wordt dus toegestaan en zelfs aangemoedigd, mits bronvermelding.
-Maarten Vanheuverswyn

Bron: https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/

Delen:

Facebook
Twitter
Pinterest
LinkedIn
Scroll naar boven